3.4

Didactiek

Didactiek gaat over de organisatiestructuur binnen je training.

Bij het training geven heb je altijd te maken met:

  • Iemand die leidinggeeft. -> dit is de trainer

  • Iemand die leiding ontvangt. -> dit zijn de sporters

  • De oefenstof die wordt aangeboden. -> dit is wat je tijdens de training gaat doen

  • De vorm waarop het wordt aangeboden. -> doe je dit individueel, in kleine groepjes, met de hele groep tegelijk of in een stroomvorm.

Een training dat geef je niet zomaar, daar denk je goed over na. Training geven is een constant proces van analyseren -> plannen -> realiseren -> evalueren.

Analyseren -> Voor de training bedenk je wat je wilt gaan behandelen. Vervolgens denk je goed na over wat de sporters al kunnen en wat de volgende stap is.

Plannen -> Als je het niveau van de sporters hebt bepaald dan ga je daarna de oefenvormen kiezen die hier het beste bij aansluiten.

Realiseren -> Is de uitvoering tijdens de training.

Evalueren -> Hoe verliep de training, waren de oefenvormen goed gekozen?

W’s

Om je training gestructureerd te laten verlopen, is het raadzaam om de 6 W’s te gebruiken.

       Wie -> gaat iets doen

      Wat -> gaan ze doen

        Waar -> gaan ze dit doen

 Wanneer -> wanneer gaan ze dit doen 

  
  Welke wijze -> hoe gaan ze iets doen

     Wat daarna -> wat doen ze daarna

VOORBEELD 6 W’S BIJ HET OPRUIMEN

Tim, Marijn en Petra(wie) ruimen alle ballen op (wat).
Ze stoppen de ballen in de daarvoor bestemde zakken (
waar).
Ze wachten op het seintje van de trainer(wann
eer) om met het opruimen te beginnen.
Vervolgens pakken ze de ballen op en stoppen ze meteen in de zakken. (
welke wijze) Wanneer zij klaar zijn, komen ze zitten op de bank. (wat daarna)

ARBEID IN JE TRAINING

Om ervoor te zorgen dat je sporters voldoende beurten krijgen, zich uitgedaagd voelen en zich minder snel gaan vervelen, adviseren wij een aantal van 3 sporters in een groepje.
1 sporter is aan het werk, 1 sporter is net klaar en 1 sporter bereidt zich voor op wat er gaat komen.
Per onderdeel kan je wel in verschillende groepjes werken door meerdere oefenvormen uit te zetten.

1 sporter is aan het werk

1 sporter is net klaar

1 sporter bereidt zich voor

 

Plaats in de zaal/sportveld

Tijdens het training geven is het belangrijk om altijd zodanig te gaan staan dat je de groep in zijn geheel goed kunt overzien. Wij noemen dit de adelaarspositie. Zo zorg je ervoor dat je het overzicht houdt in de zaal en op het veld.

Ook als je gaat rondlopen, is het belangrijk om alle sporters in het vizier te houden. Houd hiermee rekening wanneer je jouw looproute bepaalt en loop daarom zo veel mogelijk buitenom.

Zorg er altijd voor dat de oefening waar je veel aandacht aan wilt besteden, of misschien bij wilt staan om hulp te verlenen, altijd aan de buitenkant staat, zodat als je daar staat je nog steeds de gehele zaal/veld kunt overzien.

Zorg ervoor dat de sporters met hun rug naar het omgevingsgeluid staan, zodat ze niet worden afgeleid tijdens de uitleg.

Bij het buiten training geven is het belangrijk dat de sporters de zon in de rug hebben, zodat ze jou altijd goed kunnen zien en geen last hebben van de zon in hun ogen.

PRAATJE PLAATJE DAADJE

Houd steeds je uitleg kort en krachtig en gebruik na je mondelinge uitleg altijd een voorbeeld. Dit kan het voorbeeld zijn van jezelf of van iemand vanuit de groep. Laat de sporters er vervolgens zelf mee aan de slag gaan. Wanneer het nog niet helemaal gaat zoals het zou moeten, is het niet erg. Je kan altijd de groep weer even stilzetten en vervolgens een tip geven of nog een voorbeeld laten zien.

Praatje

Geef mondelinge uitleg. Houd de uitleg altijd kort en krachtig.

Plaatje

Gebruik na je mondelinge uitleg altijd een voorbeeld. Je kunt het zelf voordoen of iemand uit de groep vragen om dat te doen.

Daadje

Laat de sporters ermee aan de slag gaan.

VLAP

VLAP is een ezelsbruggetje voor een goede training.
VLAP staat voor:

V = veiligheid -> Veiligheid qua materiaal, maar ook een veilige omgeving om bijvoorbeeld fouten te mogen maken.

L = leren -> Heeft iedereen iets geleerd deze training? Hoeft maar een klein stapje te zijn, het gaat om de succeservaring.

A = arbeid -> Hebben de sporters voldoende bewogen?

P = plezier -> Belangrijkste van allemaal, hebben de sporters plezier gehad in het bewegen?

Laten we even kijken of je dit stuk goed begrepen hebt, maak de volgende quiz

Chatten
1
Waar kan ik je mee helpen?
Waar kan ik je vandaag mee helpen?