Huidige status
Niet ingeschreven
Prijs
Gesloten (handmatig toevoegen gebruikers, WooCommerce)

Bij didactiek draait het om jouw sporters kennis en vaardigheden aan te leren waarbij er rekening gehouden wordt met de verschillende leerstijlen. In dit deel behandelen we de leerstijlen en leercyclus van David Kolb.

De Leerstijlen van David Kolb*
(bron: David Kolb Wikipedia)

David Kolb is een leerpsycholoog en pedagoog uit Amerika die zich voornamelijk richt op het ervaringsgericht leren. De leerstijlen van David Kolb zijn gericht op 4 verschillende leerstijlen.

  1. Doeners
    Doeners houden van aanpakken, actief leren door experimenteren is hun credo.
    Ze hebben de voorkeur voor een situatie waarin ze zo snel mogelijk aan de slag kunnen en leren het best als er ruimte is voor veel oefenmomenten. Problemen kun je oplossen door dingen uit te proberen.
    De leerprocessen die doeners hanteren, steunen vooral op gissen, missen, aanpassen en opnieuw proberen.
  2. Dromers
    Dromers hebben de voorkeur voor concreet ervaren en reflectief observeren.
    Ze houden van leersituaties waarbij zij zelf kunnen meemaken hoe iets in de praktijk werkt.
    Ze houden niet van snelle beslissingen.
    Ze nemen de tijd en bekijken de dingen graag van meerdere kanten en zo zien steeds weer nieuwe oplossingen.
    Dromers leren heel snel via identificatie.
  3. Denkers
    Denkers kiezen er eerst voor om eerst alle informatie te verzamelen.
    Ze koppelen nieuwe kennis aan hetgeen ze al weten en analyseren dit steeds opnieuw.
    Denkers gaan pas concreet aan de slag wanneer ze begrijpen waar ze mee bezig zijn.
  4. Beslissers
    Beslissers zijn goed in en hebben een voorkeur voor observeren en reflecteren.
    Ze gaan het liefst dingen uitproberen.
    Ze nemen initiatief en werken probleemoplossend.
    Ze werken het liefst met concrete korte leertaken, die zij dan zelf kunnen verwerken in een oefensituatie.

De leercyclus van David Kolb

Volgens David Kolb heb je om iets optimaal aan te leren of gedragsverandering teweeg te brengen een leercyclus nodig waarbij je 4 verschillende stadia doorloopt. Deze cyclus gaat over het leren en niet over de opbouw naar een techniek of tactiek.

De vier stadia zijn:

  • Ervaring opdoen
    Het opdoen van een fysieke en werkelijke ervaring opdoen, staan hier centraal.
    Belangrijk hierbij is dat men zonder vooroordelen met een zeker inlevingsvermogen openstaat voor nieuwe ervaringen.

  • Overdenken
    Nadenken over de waargenomen werkelijkheid. Terwijl een beweging verricht wordt, wordt onze aandacht getrokken door allerlei bedoelde of niet-bedoelde effecten van deze beweging. Hierop kunnen we reflecteren. Hiervoor moeten de ervaringen vanuit verschillende standpunten bekeken worden.

  • Verdiepen in de theorie
    Er wordt nagegaan in hoeverre de ervaringen en reflecties die samenhangen met deze éne beweging ook overeenkomen met de bevindingen die eerder zijn opgedaan.
    Zit er een rode draad in? Kan er een algemene aanpassingen worden gedaan?

  • Uitproberen
    Er wordt getoetst of aanpassing het gewenste resultaat hebben gehad. Dit gebeurt experimenteel door middel van het geleerde toe te passen in een andere situatie.
    Om dit te kunnen doen moet men in staat zijn beslissingen te nemen en die daadwerkelijk ook uit te voeren.

Zandlopermodel

Het zandlopermodel geeft de ontwikkeling weer van een bewegingsvorm vanuit één van de
motorische basiseigenschappen naar een uitgewerkt, super stabiel uitgevoerd element.

We onderscheiden 3 fasen:

Fase 1: Voorbereidende fase (fysieke voorbereiding)

Kenmerken:

• Bewegingservaring (veel en veelzijdig).
• Iedereen moet mee kunnen doen.
• Sporter voelt zich veilig.
• Ontwikkelen van C.L.U.S.K:
– Coördinatie
– Lenigheid
– Uithoudingsvermogen
– Snelheid
– Kracht

• Grondvormen van bewegen
• Veel deelbewegingen/oefeningen

Fase 2: Oefen- of leerfase:

• Bijbrengen van het bewegingsbeeld
• Bewust leren
• Inslijpen van bewegingen

Fase 3: Prestatie- of uitbouwfase:

In de prestatie of uitbouwfase kunnen we de beweging:

  • Verbinden: Er wordt voor of na het element nog een beweging gemaakt.
  • Combineren: De beweging wordt uitgevoerd samen met een andere beweging
    (bijvoorbeeld een draai- of armbeweging).
  • Moduleren: De beweging wordt in een moeilijkere situatie gedaan (op een podium in plaats van in de zaal of op een balk in plaats van op de grond).
  • Verfijnen: De beweging wordt verder verbeterd (ruimer, hoger, of netter uitgevoerd).

Realiseren: werkvormen en organisatie

Om een training te organiseren, kun je gebruik maken van verschillende werkvormen. Alle werkvormen hebben voordelen en nadelen.
Afhankelijk van de beoogde doelstelling, de grootte van de groep, het niveau van de groep en de toestelsituaties die je wil gaan gebruiken, kies je de werkvorm die daar het meest voor geschikt is.
Een goede trainer wisselt regelmatig van organisatie werkvorm, daardoor wordt eentonigheid en sleur op organisatorisch gebied voorkomen.

We onderscheiden de volgende werkvormen:

• Klassikaal training geven
• Stroomvormtraining
• Combinatietraining
• Circuittraining
• Speeltraining

Groepsdynamica

Groepsdynamica is het sociale proces waarbij sporters in een groepsomgeving met elkaar omgaan en zich gedragen in een groepsomgeving.

Groepsdynamica omvat de invloed van persoonlijkheid, macht, gemeenschappelijke doelen, kennis en vaardigheden en gedrag op het groepsproces.

Lesopbouw

Een training die je wil te geven, bestaat in principe uit 5 basisdelen:

1. Inleiding deel 1 warm worden (+/- 5 min.)
2. Inleiding deel 2 specifiek voorbereiden op de rest van de training ( +/- 5 min.)
3. deel 1 (15 – 20 min.)
4. deel 2 (20 min.)
5. slot (incl. spel, evalueren, en evt. opruimen) (10 min.)

De fasering is gebaseerd op de relatie tussen de concentratie van een sporter en de te verrichte arbeid of inspanning.

Algemeen

De trainingsopbouw zoals deze hiervoor is geschetst, verschilt zowel in percentage als in tijd per deelnemer. Niemand is gelijk!

Dit geeft meteen één van de moeilijkheden aan bij het klassikaal training geven. Binnen de gekozen klassikale werkvorm zijn er natuurlijk wel verschillen mogelijk in de groepsopstellingen en bewegingsrichtingen.

Doelstelling warming-up

Een warming -up heeft de volgende doelen/aspecten:
Het fysiologische aspect 🡪 lichamelijke voorbereiding
Oftewel het opwarmen van het lichaam waarbij hart, bloedsomloop, ademhaling, spieren en gewrichten op peil moeten worden gebracht om de nodige inspanningen van de training zonder blessures aan te kunnen.

Het psychologische aspect 🡪 geestelijke voorbereiding

in de sfeer van de training komen, omschakelen van dagelijkse bezigheden naar de trainingsactiviteiten, tegemoet komen aan de behoefte tot bewegen, het concentreren of alert zijn en het wennen aan de relatie sporters en trainer.

Het pedagogische aspect

Een geordend verloop in het begin van de training creëert een veilige sportomgeving voor de sporters waar plezier bovenaan staan en het daarnaast ook de prestaties bevordert.

Aandachtspunten

• Werk in een eenvoudige organisatievorm.
• Gebruik de hele ruimte.
• Bij gebruik van muziek, moet de muziek regelmatig en stimulerend zijn.
• Weinig uitleggen en/of corrigeren.
• Enthousiaste, stimulerende houding van de trainer
• Zorg voor voldoende bewegingsintensiteit.
• Het belangrijkste van de inleiding is dat de sporters voldoende beweging krijgen (warm worden) en ze in de sfeer van de training komen (enthousiast en gemotiveerd om te bewegen). Daarnaast is het belangrijk om je sporters voor te bereiden op de onderdelen die gaan komen.

De opbouw van een training is afhankelijk van:

• De doelgroep; jongeren of volwassenen
• De bewegingsvorm(en); wat ga je doen.
• De grootte van de groep.
• De gekozen methodische werkvormen; hoe ga je iets aanleren.
• De gekozen organisatievorm(en); klassikaal, in groepjes of in circuitvorm.

Werkwijze/organisatie

1. Klassikaal

Alle deelnemers zijn gelijktijdig bezig met dezelfde oefenstof. De trainer biedt de oefenvormen aan de hele groep aan.

2. Stroomvorm

Hierbij zijn verschillende opdrachtvormen achter elkaar geplaatst. De deelnemers gaan in omgangsbaan (of slinger-de-slang) langs de oefenvormen:

• Hindernisbaan
Het gaat hierbij om het ervaren/ontdekken hoe je zo snel en zo efficiënt mogelijk (dus met minimale inspanning) de uitgezette hindernissen kunt nemen.

• Bewegingsbaan
Het gaat hierbij om het automatiseren/verbeteren van de uitvoering van de oefenvormen binnen een thema of thema’s.

3. Circuitles

Dit is een organisatievorm waarbij drie of vier groepen gelijktijdig in drie of vier verschillende situaties zelfstandig oefenen en/of trainen. De oefenvormen zijn veelal vooraf door de trainer aangegeven.
Deze organisatievorm leent zich goed voor het verbeteren en automatiseren van bewegingen.

5. Vrije training

Dit is een organisatievorm waarin de sporters op de uitgezette beweegsituaties en met de beschikbare attributen vrij mogen spelen (ontdekkend leren). De sporters moeten rekening houden met gemaakte afspraken m.b.t. de omgang met elkaar, de omgang met materialen en de veiligheid.

Op deze manier kunnen de sporters zelf ontdekken en zelf beslissen welke van de uitgezette bewegingssituaties hun aandacht trekt en uitnodigt tot doen.

• Probeer de meest voorkomende fouten te ontdekken en leg deze dan ook aan de hele groep uit.

• Beperk je tot één aanwijzing (de belangrijkste) per persoon, ook al zou je nog veel meer aanwijzingen kunnen geven.

Slot: spel en cooling down

Duur:
Ongeveer 5-10 minuten

Doelstelling:
Geestelijk en lichamelijke afsluiting van de training, tot rust/ontspanning komen.

Werkwijze/Organisatie

• Eenvoudig, nieuw spel

Aandachtspunten

• Rustige, ontspannende muziek
• Rustig stemgebruik
• Sporters niet teveel laten afkoelen door ze bijvoorbeeld een trainingsjack of broek aan te laten trekken.
• Organiseer het opruimen en geef hier leiding aan.
• Gezamenlijk afsluiten in een opstelling waarbij je als trainer centraal staat.
• Evalueer de training kort na.
• Vraag de sporters naar hun ervaringen en geef je eigen ervaring in enkele woorden weer.
• Maak afspraken voor de volgende training.

Hulpmiddelen

Het bereiken van de doelen tijdens trainingen is sterk afhankelijk van het op de juiste manier hanteren van hulpmiddelen.

  • Verbaal ( Praatje): Is de uitleg in woord met aandachtspunten.

  • Visueel (Plaatje): Een voorbeeld door de trainer voorgedaan, of uitgevoerd door een mede sporter.

  • Bewegingservaring (Daadje): Is hetgeen wat gehoord en gezien is, omzetten in een eigen beweging.

  • Toestelhulp: oefensituatie maakt inzet en/of uitvoering makkelijk

  • Akoestisch: informatie middels het gehoor – bijvoorbeeld 1 -2 GO! Voor een juiste timing.

 

Evalueren/Reflectie

Evalueer na iedere training je gegeven training, want ook jij als trainer leert steeds iets bij.

Evalueren = Heb ik mijn doel bereikt?

We moeten nu de stap maken van reflecteren (= ik over ik) naar evalueren (= ik over jullie).

Bij het evalueren van je training kan je de volgende punten in acht nemen:

  • Wat gebeurt er bij de situaties waar je niet bij staat?
  • Wat doen je assistenten?
  • Hoe gaan sporters met elkaar om?
  • Is er overal een veilige (leer)situatie?
  • Heb ik mijn leerdoel behaald?

 

Chatten
1
Waar kan ik je mee helpen?
Waar kan ik je vandaag mee helpen?